Meten met behulp van een meetinstrument is een van de vijf vormen van meten (in methodologische zin). Het betekent het indirect waarnemen van de empirie door het aflezen van waarden die door het meetinstrument worden geproduceerd (zie illustratie). Wat voor apparaat dat precies is, doet er niet toe. Een liniaal, een lichtmeter, een test of een vragenlijst rekent men tot de categorie meetinstrumenten.
Er zijn twee redenen waarom de onderzoeker een meetinstrument gebruikt. De eerste is dat hij niet in staat is zelf de waarneming te verrichten. Het meten van stroomsterkte is bijvoorbeeld onmogelijk. Voor dat soort zaken wordt sowieso een apparaat gebruikt. De tweede is dat de onderzoeker zijn eigen zintuigen niet vertrouwt en daardoor liever gebruik maakt van een meetinstrument waarvan hij de werking en de bouw ervan aan collega wetenschappers of onderzoekers uit kan leggen.
Het onderscheid met observeren is soms niet erg groot: het tellen van het aantal auto’s met het blote oog en het turven van elke geregistreerde auto is observatie, en registratie met een elektronisch oog en de weerslag ervan met behulp van een telmachine is meten. Evenals bij ondervragen wordt de waarde van het kenmerk niet rechtstreeks uit de empirie door de onderzoeker of diens assistent vastgelegd, maar wordt bepaald door het aflezen van een waarde dat door het meetinstrument is geregistreerd. Sommige meetinstrumenten schrijven het meetresultaat zonder tussenkomst van de onderzoeker direct in het gegevensbestand. Soms is er nog een tussenstap vereist: de onderzoeker moet de geregistreerde waarde nog over schrijven. Het moge duidelijk zijn dat dit laatste tot een extra bias of verstoring in de meting tot gevolg kan hebben. Bij het overschrijven kunnen immers fouten worden gemaakt. Uiteraard spelen ook validiteit en betrouwbaarheid een rol. Daarmee kan worden beoordeeld of het meetinstrument doet waarvoor het is gemaakt.