Meetinstrument

Het gebruik van een meetinstrument is niet altijd nodig. Het is heel goed mogelijk om kennis te verwerven door met de eigen zintuigen de werkelijkheid waar te nemen. Waarin ligt dan de meerwaarde van het gebruik van meetinstrumenten? In navolging van Drenth (1977) - die dit overigens uitsluitend behandelt voor (psychologische) tests - kunnen er zes kenmerken worden onderscheiden die de meerwaarde van een meetinstrument boven het observeren met de eigen zintuigen aangeven:

1. Efficiëntie

Hiermee wordt bedoeld dat het meetinstrument het gewenste gedrag oproept. Men hoeft niet te wachten tot het gedrag zich spontaan eens voordoet. Dit is met name van belang in de sociale wetenschappen. Als je iemands rekenvaardigheid wilt meten, dan leg je hem een rekentest voor. De onderzoeker hoeft niet meer te wachten tot de persoon eens aan het rekenen slaat. Door het creëren van de juiste situatie en het stellen van de juiste vragen of opdrachten kan het kenmerk bij de onderzochte gemeten worden, dan wel de mening van de ondervraagde gepeild worden. (Swanborn (1987) noemt dit uitgelokt gedrag. Een duurdere term daarvoor is elicitatie van gedrag.)

Ook in de natuurwetenschappen is vaak sprake van 'uitgelokt gedrag' al klinkt dat wat raar in deze context. Er wordt mee bedoeld dat het meetinstrument op die plaats wordt gebracht waar iets te meten valt en dat de omstandigheden waaronder dat gebeurt ook als zodanig gecreëerd worden. Te denken valt aan de vele chemische laboratoria waar veel metingen worden verricht in bepaalde constellaties. De stoffen waarvan een reactie verwacht wordt, worden in zo'n situatie gebracht dat er ook daadwerkelijk een reactie komt. Aldus omschreven is ook een deeltjesversneller zoals die in de fysica wordt gebruikt een meetinstrument.
 
 2. Standaardisatie
Dit vormt een noodzakelijke voorwaarde voor het maken van correcte vergelijkingen. Er wordt zowel de standaardisatie van de meting mee bedoeld alsook de omstandigheden waaronder de meting plaatsvindt. Voor het testen van rekenvaardigheid, gebruikt men dus steeds dezelfde test en de persoon die deze test maakt doet dat in een rustige omgeving.
 
 
3. Normering
Alleen als de meting tot een bepaalde score op een genormeerde schaal leidt, is er een vergelijking tussen de metingen mogelijk. In concreto betekent dit dat er sprake moet zijn van het gebruik van een meetlat in de meest ruime zin.

Meten moet opgevat worden als een vorm van waarderen, of het vergelijken met een norm. Louter wetenschappelijk gezien heeft dit geen negatieve connotatie. Als bijvoorbeeld verschillende soorten zeewater door een meetinstrument alle als even zout worden beoordeeld, heeft het meetinstrument geen discriminatievermogen: het brengt geen onderscheid aan. Een belangrijke eis van een goed meetinstrument is dan ook dat het voldoende spreiding te weeg brengt in de waardering van het gemeten kenmerk. Een intelligentietest moet voldoende onderscheid kunnen maken tussen slimme en minder slimme mensen. Dit staat los van de (belevings-)waarde die men als persoon aan de (scorings-)waarde van het kenmerk hecht. Een persoon die minder hoog scoort is niet minderwaardig.
 
 
4. Objectiviteit
Met deze term wordt bedoeld dat de mening van de onderzoeker niet deel uitmaakt van de meting. Dat valt nog niet mee om dat ook daadwerkelijk te realiseren omdat al bij de keuze van een meetinstrument er eigenlijk ook al een stukje vooroordeel van de onderzoeker in zit. Hoewel de meningen over de meting en de keuze voor een bepaald meetinstrument door anderen aangevochten kan worden, wordt met het meetinstrument tenminste aangegeven hoe de meting verricht is. Door deze explicatie van de meting stelt de onderzoeker anderen in staat op dezelfde manier het onderzoek te herhalen.

5. Betrouwbaarheid
Een gewichtige vraag in de wetenschap is de vraag of het meetinstrument betrouwbaar is. Dit is de vraag of het meetinstrument zuiver meet. Als een test voor het zoutgehalte van water de ene keer uitwijst dat het de score 12 krijgt en de andere keer een score van 28 terwijl er verder niets is veranderd, dan moge duidelijk zijn dat het meetinstrument niet te vertrouwen is.
 
 
6. Validiteit
Een ander vraag is of het meetinstrument meet wat het moet meten. Het is bijvoorbeeld lastig als een advies dat met behulp van een meetinstrument wordt gegeven helemaal geen voorspellende waarde heeft. Nog een voorbeeld, een rekentoets moet rekenvaardigheid meten en geen taalvaardigheid. En zo'n rekentoets moet ook alle aspecten van rekenen toetsen. Is dat niet het geval dan heeft men te maken met een niet-valide instrument.

Copyrights

© Foeke van der Zee / BMOOO - Woordenboek onderzoek, methodologie en statistiek

Meer MOA


Kennispartners van Daily Data Bytes

MOA is een

CRKBO Instelling CMYK

Contact

MOA, Expertise Center voor Marketing-insights, Onderzoek & Analytics

VIDA-gebouw
Kabelweg 57, 2e verdieping
1014 BA Amsterdam
+31 20 5810710
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.