In een enquête zijndiverse vormen van voorkomen van vragen te onderscheiden. Een eerste hoofdindeling is die van open vragen versus gesloten vragen.
Een open vraag is een vraag waar geen antwoordalternatieven bij staan; het is geheel aan de respondent om zelf een antwoord te bedenken. Bij gesloten vragenstaan wel antwoordalternatieven. De respondent moet een keuze maken uit deze alternatieven, en in een enkel geval mag hij er meer aankruisen. Omdat het soms niet doenlijk is om alle alternatieven op te nemen, maakt de onderzoeker soms gebruik van een tussenvorm: hij somt een reeks antwoordalternatieven op waar de meeste respondenten er wel één van kunnen aanstrepen, en geeft in het laatste alternatief de mogelijkheid om daar iets in te vullen. Dit soort vragen heten halfopen vraag.
De gesloten vragen kunnen onderverdeeld worden in de volgende typen:
http://www.moaweb.nl/portal_css/MOAweb%20Theme/++resource++moaweb.theme.images/list_bullet.png); font-family: Calibri, 'Lucida Grande', Lucida, Arial, Helvetica, sans-serif; font-size: 11.039999961853px; line-height: 17.6639995574951px;">
- 1. Een mutiple choice vraag is een volledig vragende zin met daaronder een aantal antwoordalternatieven waaruit men één mag kiezen. Bijvoorbeeld: In wat voor type woning woont u?
- Indien het aantal mogelijkheden veel is, maar het antwoord op zich wel duidelijk zal zijn, kan men in plaats van het opsommen van alle antwoordalternatieven de respondent de mogelijkheid geven zelf het antwoord in te laten vullen op een kort stippellijntje of in hokjes. Bijvoorbeeld: Wat is uw leeftijd? of: Welk rapportcijfer zou u willen geven aan ....? Het moet dan wel duidelijk zijn of men de leeftijd wil weten in jaren, maanden of dagen, en voor het rapportcijfer moet duidelijk zijn of er ook halven, plussen en minnen mogen worden gegeven.
- 2. Een multiple respons vraag volledige vragende zin met daaronder een aantal antwoordalternatieven waarvan men meerdere mag aankruisen. Bijvoorbeeld: Wat zijn de redenen geweest om deze winkel te bezoeken?
- 3. Een dichotome vraag, is een vraag met slechts twee antwoordmogelijkheden. Bijvoorbeeld: Is er momenteel in uw keuken een vaatwasser?
- 4. Een checklist is een lijst met ja/nee vragen. Bijvoorbeeld: Kunt u aanvinken op welke van onderstaande tijdschriften u geabonneerd bent? Een checklist is dus eigenlijk een reeks dichotome vragen die verkort zijn weergegeven.
- 5. Reacties op beweringen of stellingen, of ook wel dimensie-vragen. Bijvoorbeeld: Wilt u aangeven in welke mate u het met de volgende stelling eens bent? De dimensie is tegenwoordig meestal een 5-puntenschaal die loopt van helemaal mee eens / mee eens / noch mee eens noch mee oneens / mee oneens / helemaal mee oneens. In plaats van de 5-puntenschaal kan men ook een 7-puntenschaal of een 9-puntenschaal gebruiken maar dan is het moeilijker om iedere punt op de schaal een goede betekenis in woorden te geven. Omdat de 5-, 7- en 9-puntenschaal een natuurlijk evenwicht hebben in het middelste punt, wordt ook wel een 4-, 6- of 8-puntenschaal gebruikt. De respondent wordt daardoor min of meer gedwongen om een keuze te maken die in ieder geval niet in het neutrale midden kan liggen. De punten op de dimensie kan men ook anders benoemen. Voorbeelden daarvan zijn: ‘helemaal niet van toepassing versus helemaal van toepassing’ of: ‘erg interessant versus erg oninteressant’ of ‘erg smakelijk versus erg onsmakelijk’. Bij het opstellen van de dimensie in woorden moet men er op letten dat het slechts één dimensie betreft en dat de beide uitersten elkaars tegenpolen zijn.
- 6. Matrixvragen is een reeks dimensie vragen die verkort zijn weergegeven. In de kop zet men de tekst die voor alle vragen hetzelfde is, waarna men die meestal afsluit met drie puntjes. Daaronder zet met de uiteinden van de vragen die voor elke vraag verschillend is. Meestal beginnen die met drie voorlooppuntjes. (De kop noemt men ook wel de stam en de uiteinden noemt men dan de takken.) Achter elke vraag zet men de antwoordalternatieven.
- 7. Aan te vullen beweringen. Bijvoorbeeld: Als ik 's morgens opsta, is het eerste wat ik doe ....
- 8. Rangschikkingen. Bijvoorbeeld: Geef van onderstaande zeven snacks aan welke u het lekkerst vindt, welke het een na lekkerst, etc. tot de snack die u het minst lekker vindt. Geef de lekkerste snack het cijfer 1 en de minst lekkere het cijfer 7.
- 9. Lijnschalen (deze worden ook wel visueel analoge schalen genoemd). Bijvoorbeeld: Geef op onderstaande lijn aan in hoeverre u dat gevaarlijk vindt. Bij dit soort vragen moet dan ook nog een lijst staan met welke aspecten men onderling wil vergelijken. Omdat op de lijn zelf geen schaalwaarden staan, is het moeilijk aan te geven hoe de antwoorden moeten worden gescoord, of gecodeerd.
- 10. Beeldvragen. Hierin laat men plaatjes zien en stelt men de vraag. Bijvoorbeeld een plaatje van een rommelige en een plaatje van een opgeruimde kamer met daaronder de vraag welke het meest overeenkomt met de eigen situatie.
Er zijn een aantal voorwaarden waaraan de individuele vragen in een vragenlijst moeten voldoen:
- 1. De vraag mag niet dubbelzinnig zijn, dat wil zeggen dat slechts één interpretatie mogelijk is (validiteit). Datzelfde geldt natuurlijk ook voor de opgestelde antwoorden.
- 2. De vraag moet neutraal zijn gesteld. Zij mag op geen enkele manier suggestief zijn, dat wil zeggen richtinggevend aan het antwoord dat de onderzoeker of de opdrachtgever graag wil horen.
- 3. De vraag mag geen irritatie geven. Om deze reden is het beter om bij een schriftelijke en telefonische afname de persoonlijke vragen over de respondent achteraan in de vragenlijst op te nemen. In een persoonlijk interview (face-to-face interview) is het juist beter om deze persoonlijke vragen in het begin te stellen. Bij online afname kan men de persoonlijke vragen het beste in het begin stellen omdat respondenten de neiging hebben juist dan te stoppen met het beantwoorden van de vragen.
- 4. Een vraag die geen onderscheid aanbrengt (omdat vrijwel iedereen hetzelfde antwoord zal geven) kan worden weggelaten. Zij kan hooguit dienen als controle om vast te stellen of de respondent tot de doelgroep behoort.
- 5. Bij een gesloten vraag mogen de antwoordalternatieven elkaar niet overlappen. Een woonboerderij en vrijstaande woning zijn (deels) hetzelfde.
- 6. Bij een gesloten vraag moet de lijst met antwoordalternatieven volledig zijn. Is die niet volledig te maken of als de lijst te lang wordt, maak dan gebruik van een halfopen vraag.
- 7. Bij iedere vraag in de vragenlijst opneemt, moet de onderzoeker zich afvragen hoe hij die in de statistische analyse wil verwerken. Dat wil zeggen: levert het antwoord een variabele op categoraal niveau, ordinaal niveau, interval niveau of ratio niveau op en moet het antwoord op deze vraag gekruist worden met het antwoord.op een andere vraag?
- 8. Stel bij voorkeur vragen die een variabele op interval / ratio niveau opleveren. Met de antwoorden op interval / ratio niveau zijn er meer mogelijkheden om ze te analyseren en is een kleiner aantal respondenten nodig om tot statistisch significante resultaten te komen.
- 9. Vragen die niet in het statistische analyseplan voorkomen, zijn net zo goed weg te laten uit de vragenlijst.
- 10. Open vragen zijn moeilijk statistisch te verwerken. Bij kwantitatief onderzoek wordt met de antwoorden op een open vraag meestal niets gedaan. Er zijn weliswaar (nieuwe) semantische analysetechnieken die beweren wel dit soort gegevens te kunnen analyseren en misschien levert dat interssante informatie op, maar meestal levert het te weinig informatie op om er ook echt iets mee te doen.